De autobiografie van Rob Halford is ongetwijfeld een van de meest geanticipeerde boeken binnen de heavy metal van de afgelopen tijd. Er gaat niets boven de vertellingen van een rockveteraan die het prille begin van het genre heeft aanschouwd en zoveel anderen heeft genspireerd. Judas Priest heeft onmiskenbaar een enorme stempel op heavy metal gedrukt. Genoeg reden voor Metal God Halford om onder de titel Confess zijn memoires op te tekenen. Dat heeft hij gedaan met schrijver Ian Gittins, die verantwoordelijk is voor The Heroin Diaries, het boek van Nikki Sixx (Mtley Cre). In Confess is Halford openhartig over zijn jaren met en zonder Judas Priest, maar ook over de worstelingen met zijn geaardheid in een machowereld en zijn uiteindelijke coming out. Confess beschrijft dan ook niet alleen de ins en outs van een doorgewinterde rocker, maar schetst ook een beeld van het dubbelleven dat veel homoseksuele mannen (noodgedwongen) hebben geleid.
Het boek begint echter in het naoorlogse Walsall met een schets van hoe het veel Britse gezinnen in die tijd verging in een periode van toenemende welvaart. De jonge Rob Halford groeit op als een doodgewone jongen zonder al te veel zorgen, al zijn er wel enkele anekdotes over flinke ruzies tussen zijn ouders en de vunzige praktijken van een familievriend. De vlot geschreven anekdotes en kwajongensavonturen vliegen je rond de oren met hier en daar een voetnoot ter verduidelijking van bepaalde termen, zoals 'fags and beans' of voor wat commentaar ter zijde. Halford haalt een blije herinnering op waaruit zijn zangtalent al op jonge leeftijd blijkt en ook weet hij al vroeg dat hij homoseksueel is. Hij vertelt uitvoerig over hoe zich dat uitte en welke gevoelens dat bij hem opriep. Ook zijn problematische relatie met drank en drugs etaleerde zich al vroeg.
Het duurt even voor muziek in zijn leven en dus ook in het boek een hoofdrol speelt, maar dat betekent niet dat het verveelt of minder interessant is. De anekdotes zijn vaak boeiend en de details geven een aardig tijdsbeeld van het Engeland van de jaren zestig en zeventig. Wanneer Halford in aanraking komt met rock en Judas Priest ligt de focus meer op de muzikale wereld en worden de tijdsbeeldbeschrijvingen kariger. Niet gek ook, want het drukke leven dat in het teken stond van tournees en het opnemen van albums, liet weinig ruimte voor activiteiten buiten Priest.
Het enthousiasme waarmee heavy metal en natuurlijk Priest in het bijzonder worden beschreven, zijn aanstekelijk. Je proeft in alles Halfords bewondering voor collega's en artiesten die hem hebben genspireerd. Het leest af en toe als een schelmenroman van een gewone jongen die niet weet wat hem allemaal overkomt (zoals ontmoetingen met The Queen, Andy Warhol en Jack Nicholson). Aan de andere kant weet Halford donders goed wat hij als muzikant in zijn mars heeft en komen de eigen successen (volkomen terecht) dus ook veelvuldig ter sprake. Toch is het vooral een boek over Halford zelf en minder over Judas Priest of zijn solobands. Natuurlijk vertelt hij veel over de onderlinge verhoudingen binnen de band, zoals de constante ruzietjes tussen K.K. Downing en Glenn Tipton, over de tours die steeds spectaculairder werden, hoe hij de band verliet en zijn solocarrire, maar de focus ligt altijd op wat dat met Halford deed en wat zijn motieven waren. Daarbij spaart hij zichzelf niet.
Zo is er het steeds extremer wordende drank- en drugsgebruik, dat tot een einde kwam tijdens het maken van Turbo. Daarnaast is Halford openhartig over zijn moeizame relaties met mensen die soms misbruik van hem maakten, zijn stommiteiten die hem in aanraking hebben gebracht met justitie en hoe hij soms erg passief is in zijn reacties en zaken maar op zijn beloop laat. Sommige situaties zijn bekend van andere bands die extreme hoogte- en dieptepunten hebben gekend, maar dat maakt deze niet minder groots of tragisch.
Een flink deel van het boek gaat over Halfords ontluikende homoseksualiteit en zijn angst om uit de kast te komen. Het zorgt ervoor dat hij een dubbelleven leidt waarin het grote publiek niet te weten mag komen dat hij op mannen valt. Hij is bang dat dit het einde van de band zal betekenen. Echter weten velen van zijn voorliefde voor stoere kerels in uniform, maar deze schijnbare acceptatie is lange tijd niet genoeg voor Halford om zich ook en public als homoseksueel te uiten.
Hij vertelt uitvoerig over zijn avontuurtjes op toiletten bij smoezelige truckstops, de gloryhole-etiquette en andere manieren waarop homoseksuele mannen in het pre-grindr-tijdperk aan hun trekken konden komen. Wanneer Halford oreert over het dragen van expliciete T-shirts en de vele teksten die doordrenkt zijn van dubbelzinnigheid (bijvoorbeeld Jawbreaker), is het een klein wonder dat zijn seksuele orintatie lange tijd een geheim was.
Punten van kritiek zijn er ook. Zo laat Halford enkele onderwerpen onbesproken of zijn deze niet meer dan een voetnoot, bijvoorbeeld het vertrek van gitarist K.K. Downing. De manier waarop Halford zelf de band verliet is eveneens warrig op papier gezet. Bovendien vraag je je soms af hoe waarheidsgetrouw bepaalde avonturen zijn, maar dat maakt het leesplezier er niet minder om. Wel zijn er her en der enkele storende drukfouten te ontwaren.
Desalniettemin is Confess een aanrader voor elke liefhebber van Judas Priest, maar Confess is meer dan een boek over Halford en Judas Priest alleen. Het is tevens een verhaal over jezelf vinden in een soms bijzonder moeilijke wereld, over hoop en het overwinnen van tegenslagen. De afsluitende hoofdstukken van Confess gaan over recente strubbelingen, zoals de ziekte van Glenn Tipton, de bij sommige mensen nog altijd aanwezige homohaat en de coronacrisis. Ondanks alles treedt Halford de toekomst hoopvol tegemoet met de belofte van nieuw werk.